Een kritieke prestatie-indicator (KPI) toevoegen¶
U kunt een kritieke prestatie-indicator (KPI) gebruiken om één fenomeen dat binnen data ligt, te vertalen in een eenvoudig bericht. Er zijn drie soorten KPI's beschikbaar in de Studio:
Simple KPI's beklemtonen een stukje informatie. Bijvoorbeeld, u kunt een simple KPI aanmaken om de som van de inwoners van de stad in 2021 weer te geven.
Comparison KPI's vergelijken twee subreeksen van data of twee populaties. Bijvoorbeeld, u kunt een comparison KPI aanmaken om de evolutie van de fietsgebruikers na verloop van tijd weer te geven door het aantal fietsgebruikers tussen 2020 en 2021 met elkaar te vergelijken.
Ratio KPI's geven de verhouden van een populatie binnen een grotere. Bijvoorbeeld, u kunt een ratio KPI aanmaken om het percentage vrouwen in de totale populatie van uw land te kennen.
We raden u aan dat u enkele belangrijke principes volgt om duidelijke KPI's op te bouwen:
Een KPI moet een enkele boodschap overbrengen zodat een enkele indicator wordt benadrukt.
Een KPI heeft enige context nodig zodat iemand die de pagina doorbladert kan begrijpen waar de KPI verband mee houdt.
Een KPI moet betekenisvol zijn. Wanneer u een foto, een pictogram of kleuren toevoegt, moet dit in het belang zijn van de boodschap die u wilt overbrengen.
Stap 1: Selecteer het bloktype¶
U moet het bloktype definiëren alvorens u de content die u wilt toevoegen, kunt configureren.
Klik vanuit het voorbeeldweergavevenster op het blok dat u wilt bewerken.
Selecteer in het zijpaneel links KPI als het bloktype.
Klik op Volgende.
Indien u van gedacht verandert, kunt u later het bloktype nog wijzigen. De blokconfiguratie zal opnieuw worden ingesteld nadat u het bloktype hebt gewijzigd.
Stap 2: Selecteer de dataset¶
Selecteer de bron dataset om een grafische weergave van de data aan te maken.
Opmerking
De dataset wordt enkel geselecteerd voor het huidige blok. Indien u later content aan een ander blok toevoegt, zult u de input dataset opnieuw moeten selecteren.
Selecteer uit het zijpaneel links de gewenste dataset uit de lijst.
Een voorbeeldweergave van de eerste 20 records wordt geopend in het voorbeeldweergavevenster.

Klik op Volgende om verder te gaan met de configuratie.
Stap 3: Selecteer het KPI-type¶
Na het selecteren van een bloktype en de input dataset, kunt het type KPI selecteren dat in het blok moet worden ingevoegd.
Selecteer uit het zijpaneel links Simple KPI, Comparison KPI of Ratio KPI.
Stap 4: Configureer de weergaveparameters¶
Configureer de weergaveparameters voor een simple KPI¶
Selecteer vanuit het zijpaneel links de functie die moet worden toegepast en het veld dat moet worden gebruikt voor het berekenen van de waarde. Wanneer een datumveld wordt gebruikt, selecteer dan de tijdschaal die moet worden gebruikt.
U kunt ook de data verfijnen die getoond worden op de KPI:
Klik op Een voorwaarde toevoegen.
Selecteer het veld uit de input dataset.
Selecteer een operator. De beschikbare operatoren kunnen verschillen afhankelijk van het veldtype.
Klik op Bevestigen.
Voor meer informatie, zie Data verfijnen.
(optioneel) In het veld Eenheid kunt u de eenheid invoeren die gekoppeld is aan de indicator. Standaard wordt deze eenheid aan de rechterzijde van de indicator geplaatst. U kunt deze aan de linkerzijde plaatsen door de swap toggle te gebruiken.
Klik op Volgende om verder te gaan met de configuratie.
Configureer de weergaveparameters voor een comparison KPI¶
Wanneer een comparison KPI wordt aangemaakt, maakt u twee sets data aan zodat u deze onderling kunt vergelijken en verschillen kunt identificeren.
Selecteer vanuit het zijpaneel links de functie die moet worden toegepast en het veld dat gebruikt moet worden in de eerste set data.
U kunt ook de data die getoond worden op de KPI filteren of verfijnen:
Klik onder de gewenste set op Een voorwaarde toevoegen.
Selecteer het veld uit de input dataset.
Selecteer een operator. De beschikbare operatoren kunnen verschillen afhankelijk van het veldtype.
Klik op Bevestigen.
Herhaal de vorige instructies om de tweede set data te configureren.
Configureer hoe de vergelijking tussen de twee sets data moet worden weergegeven door gebruik te maken van de parameters uit de rubriek KPI-content:
Selecteer uit de drop-downlijst Vergelijkingsrichting ofwel Set 1 vergeleken met Set 2 of Set 2 vergeleken met Set 1.
Selecteer uit de drop-downlijst Vergelijkingsformaat ofwel Verschil ofwel Ratiopercentage.
(optioneel) In het veld Eenheid kunt u de eenheid invoeren die gekoppeld is aan de indicator. Standaard wordt deze eenheid aan de rechterzijde van de indicator geplaatst. U kunt deze aan de linkerzijde plaatsen door de swap toggle te gebruiken.
Klik op Volgende om verder te gaan met de configuratie.
Configureer de weergaveparameters voor een ratio KPI¶
Wanneer een ratio KPI wordt aangemaakt, maakt u twee sets data aan zodat u de verhouding van de ene binnen de andere kunt meten.
Selecteer vanuit het zijpaneel links de functie die moet worden toegepast en het veld dat gebruikt moet worden in de eerste set data.
U kunt de data ook filteren of verfijnen:
Klik onder de gewenste set op Een voorwaarde toevoegen.
Selecteer het veld uit de input dataset.
Selecteer een operator. De beschikbare operatoren kunnen verschillen afhankelijk van het veldtype.
Klik op Bevestigen.
Herhaal de vorige instructies om de tweede set data te configureren.
Kies hoe de ratio moet worden berekend door gebruik te maken van de parameters uit de rubriek KPI-content:
Selecteer uit de drop-downlijst Ratiorichting ofwel Set 1 op Set 2 of Set 2 op Set 1.
(optioneel) In het veld Eenheid kunt u de eenheid invoeren die gekoppeld is aan de indicator. Standaard wordt deze eenheid aan de rechterzijde van de indicator geplaatst. U kunt deze aan de linkerzijde plaatsen door de swap toggle te gebruiken.
Klik op Volgende om verder te gaan met de configuratie.
Stap 5: Configureer de weergavestijlen¶
De Studio omvat verschillende vooraf gedefinieerde lay-outs voor KPI's om de juiste data weer te geven. Deze lay-outs helpen u te controleren hoe de KPI op de pagina verschijnt om ervoor te zorgen dat deze gemakkelijker wordt begrepen.
Sommige KPI-kleuren zijn geërfd uit themakleuren voor portalen die geconfigureerd zijn in de back office:
KPI-element |
Thema-element van het portaal |
---|---|
KPI-titel |
Titels |
KPI-context |
Tekst |
Blokranden |
Randen van vakjes |
Voor meer informatie over het configureren van themakleuren voor portalen, zie Kleuren.
De achtergrond van het blok is wit en kan niet worden geconfigureerd.
Om de weergavestijlen te configureren:
Selecteer een lay-out
Afhankelijk van de geselecteerde lay-out, kunt u elementen toevoegen aan uw KPI: een context, een titel of een afbeelding. U kunt ofwel een afbeelding toevoegen die voorheen geüploaded werd in het platform of een publieke afbeelding van het internet. a. Om een afbeelding uit uw domein te gebruiken, kopieer deze URL uit de pagina Activa van de back office naar het veld Afbeelding activa-URL. b. Om een afbeelding te gebruiken die niet op uw domein staat, plak deze URL naar het veld Afbeelding activa-URL.
Klik op Voltooien.
U kunt in het zijpaneel een overzicht zien van de configuratieparameters van het blok.

Vink de blokconfiguratie aan en klik op Opslaan.
Uw KPI verschijnt in het voorbeeldweergavevenster.

Eenmaal u de blokconfiguratie hebt voltooid, kunt u opnieuw op het blok klikken in het voorbeeldweergavevenster om te controleren en de KPI-parameters in het zijpaneel te bewerken.